De mens als mechanisme
Wim Duzijn 1989
n.a.v. een column van Piet Vroon in de Volkskrant
De astroloog en de positivistische wetenschapsman (een man die de mens ziet als een chemische fabriek) hanteren beiden het door religieuze mensen verafschuwde begrip 'mechanisme'.
De mens is in hun ogen een 'machine' waarvan het gedrag in belangrijke mate wordt bepaald door impulsen die hij niet zelf kan controleren.
De astroloog ziet de mens als deel van een kosmisch mechaniek, de positivist ziet de mens als deel van een op natuurwetten gebaseerd systeem, een systeem dat kenbaar is omdat er metingen aan kunnen worden verricht.
De astroloog verwerpt het positivistische principe niet. Hij stelt de empiricus in staat hypothesen op te stellen die geverifieerd en/of gefalsifieerd kunnen worden en hij verwerpt de resultaten van het wetenschappelijke onderzoek niet.
De positivist weigert echter het wetenschappelijke onderzoek van een astroloog serieus te nemen en het is daarom zinvol jezelf af te vragen waarom een man die de pretentie uitdraagt koel zakelijk, sceptisch en rationeel te zijn een dergelijke keuze maakt.
De astrologie zou 'occult' zijn. Occult is dan een synoniem voor vaagheid, ongrijpbaarheid, onbewijsbaarheid.
Maar is dat zo? Is de astrologie werkelijk zo vaag en ongrijpbaar?
Ja, zeggen de tegenstanders, de astrologie is een product van fantasten. Een raar argument natuurlijk, want alle wetenschappelijke ontdekkingen zijn producten van fantasten. Wanneer Newton, Kepler, Galilei en Einstein geen fantasie hadden gehad, dan zouden zij nooit in staat zijn geweest om uit het 'niets' hun theorieën en wetten tevoorschijn te toveren.
Een uitvinder is altijd een tovenaar, een goochelaar, een illusionist. En wie garandeert ons dat de illusie die hij ons geschonken heeft in stand kan worden gehouden?
Niemand!
En zolang die garantie er niet is leven we in een tovenaarsland: zonder zekerheden, met alleen wat magie, die door rationalisten wordt weggeredeneerd met behulp van woorden die op hun beurt ook weer niets anders zijn dan magische bezweringsformules.
De mens is op de een of andere manier gedoemd een 'tovenaar' te zijn. Hij kan niet anders...
Sommige mensen kijken naar dat 'tovenaarsgedoe' en zij worden er somber van.
Waarom somber?, zo vraag je jezelf af.
Er zijn mensen die zingend en fluitend zich een weg banen door een rijk van kabouters, elfen, feeën en tovenaars. Goed, ze zijn veelal klein en heel erg jong en in deze modernistische tijd worden ze vernietigd door antikinderlijke en antivrouwelijke geesten, maar ze zijn er en ze worden bepaald niet somber van de onzekerheid.
De psycholoog Piet Vroon wees ooit in een Volkskrantartikel op het verschijnsel van zelfbedrog binnen de wereld van de volwassenen. De mensen bedriegen zichzelf en elkaar voortdurend en iedereen die daar op wijst wordt gek verklaard en weggejaagd.
Ik zou de hooggeleerde man onrecht aandoen wanneer ik die opvatting hier belachelijk ging zitten maken, want hij heeft gelijk, maar, en daar gaat het mij om, niet volledig. Want als hij volledig gelijk zou hebben dan zou de somberheid waar hij mee tobt een ongeneeslijke ziekte zijn en van ongeneeslijke ziekten moet ik niet veel hebben.
Ikzelf was in de jaren zeventig een tobber. Of beter gezegd: ik moest een tobber zijn.
Ik zwierf rond in het linkse gekkenhuis dat Amsterdam in die jaren was en ik zocht eigenlijk weinig meer dan een veilige haven, waarin aan een kleine steiger mijn kleine levensbootje met behulp van een paar stevige dikke touwen zou kunnen worden vastgeknoopt.
Helaas marcheerden de marxisten met wapperende vaandels de ooit zo stille, plechtige zalen van de Universiteitsgebouwen binnen zodat het onderwerp 'veiligheid' in de vuilnisbak geworpen kon worden - tesamen met de stille mensen die krachtens hun aard een stille, plechtige ruimte nodig hebben om te kunnen overleven in een onzinwereld vol bizar lawaai.
Puffend en blazend – mijn bootje was maar klein - maakte ik een verkenningstocht langs diverse instituten. Na de rode wereld van de politicologie bezocht ik de sektarische wereld van de Ruslandkunde bij professor Bezemer en ontmoette daar een enge sfeer. Bezemer als een soort aanbeden goeroe in de kantine, omringd door 'devote' studenten die allemaal uiterst belangrijke en gewichtige dingen wilden vertellen, zo uitsloverig, gekunsteld en onecht, dat ik er welhaast een beetje misselijk van werd.
Ik was in de ban van de Russische filosofen Berdjajew en Sjestow, die op een ingewikkelde wijze religie en anarchisme aan elkaar probeerden te koppelen. Maar professor Bezemer was helaas een bijzonder middelmatige figuur.
Van hem heb ik tijdens een gesprek dat we voerden het begrip 'gruebeln' cadeau gekregen: tobben betekent dat - en die onderscheiding die me daar zo helemaal gratis en voor niets werd uitgereikt was in feite een soort doodvonnis, omdat alles om me heen positieve actie was die aan iedereen vrijheid wilde schenken, behalve aan een zonderling die door een hoogleraar met behulp van een raar Duits woord 'een tobber' werd genoemd.
Tenslotte heb ik nog een laatste poging gewaagd bij de Filosofische Faculteit van Amsterdam, maar werd prompt door de doctorandus die belast was met het begeleiden van studenten de woestijn ingestuurd met een lijst van vijfentwintig boeken, die ik allemaal uit het hoofd moest leren, een in mijn ogen antifilosofische daad, die de gigantische reuzendruppel was die de 'gruebelende' emmer van mijn tobberige gemoed op een nogal dramatische wijze deed overlopen.
Vijfentwintig dikke pillen, waarvan er een gevuld was met de opvattingen van tientallen filosofen die er de meest idiote opvattingen op nahielden - iets waanzinniger was er in mijn ogen niet.
Hoe kun je in godsnaam een denker worden wanneer je je eigen gedachten moet vervangen door de waanzinnige pulp van anderen? Moet een mens een denker worden of een wandelende encyclopedie?
Sjestow - die ik bewonderde - was een filosofisch anarchist. Maar het Filosofisch Instituut
in Amsterdam had blijkbaar nog nooit gehoord van Sjestow - en van anarchisme hadden ze ook geen kaas gegeten - omdat anarchisme nu eenmaal via de studie van de wereld de mens zichzelf ontdekken laat.
Voor anarchistische tobbers was er dus geen plaats in Amsterdam, dat zag ik al snel in. En omdat de optimistische 'linkse' student, die de hele wereld wel eens zou gaan veranderen het voor het zeggen had was het vrijwel onmogelijk je heil te zoeken bij lotgenoten, zodat ik niet alleen een tobber was, maar ook nog een vreemde, eenzame figuur...
Het beeld dat de psycholoog Vroon in zijn Volkskrantbijdragen schetst van de tobber maakt een mens niet vrolijk. De Vroonsiaanse tobber is geen moralist - dat wil zeggen: hij ziet zichzelf niet als de betere mens. Integendeel, je zou hem zelfs een omgekeerde moralist kunnen noemen: iemand die zichzelf ziet als de slechtere mens!
Zijn somberheid heeft een negatief effect op zijn gezondheid. Hij voelt zich ziek, beroerd, ongelukkig, waardoor hij nog meer vervreemdt van de anderen, zodat zijn eenzaamheidsgevoelens versterkt worden... Kortom: de Vroonsiaanse tobber is de zondebok bij uitstek in een maatschappij die de ernst vernietigt.
Die laatste toevoeging, 'maatschappij die de ernst vernietigd', is uitermate belangrijk. Tobberij is namelijk alleen een ongeneeslijke ziekte in een ernstloze maatschappij!
Waren er maar meer tobbers, denk je soms, wanneer je het drukke optimistische gedoe rondom je heen bekijkt, dan werd er meer gedacht en minder geschreven en dan zou je geen rekening hoeven te houden met elke eerzuchtige gek die zo graag belangrijk wil zijn, ook al heeft hij helemaal niets te vertellen.
De vlucht voor de ernst van het leven, de wens van het leven een absurde droomfabriek te maken maakt van het bestaan een gigantische draaikolk, waarin iedereen wordt meegesleurd.
De ernstige mens is binnen die waanzin de begrenzer. De Franse filosoof Albert Camus was zo’n ernstige figuur. Optimistisch links moest niets van hem hebben. Hij was te somber: een tobber. Camus pleitte voor het heldere denken dat een einde kon maken aan de sfeer van mateloosheid die de wereld tiranniseerde. Je zou hem daarom een Saturnaal denker kunnen noemen, een man die deel uitmaakt van een universum dat rondwentelt rond een zwarte zon...
"De pessimist", stelt Ludwig Marcuse in zijn boek 'Het Pessimisme', “is nooit in tel geweest”.
Is las dat boek eind jaren zestig en heb vol sombere geestdrift grote uitroeptekens bij die tekstgedeelten geplaatst waar ik het (ondanks mijn tobberige gesteldheid) van harte mee eens kon zijn.
Andre van der Louw schreef intussen voor de Partij van de Arbeid het grote Nieuw-Linkse pamflet, met de niet bijzonder opwekkende titel: "Er waart een spook in Nederland rond."
Dat spook heeft, rammelend met zijn revolutionaire caranavalskettingen, weinig meer gedaan dan rondgespookt, hetgeen ook niet anders kan omdat serieuze mensen nu eenmaal niet op een domme manier rond gaan zitten spoken maar heel serieus gaan zitten tobben. En ik vrees dat juist het onvermogen de zinvolheid van de tobberij te benadrukken in een wereld vol spoken de tobber Piet Vroon ertoe bewogen heeft zijn illusieloze uitweidingen over 'menselijke illusies' te besluiten met het nogal tobberige besluit: "In zekere zin is het om gek van te worden".
De man had spokenjager moeten worden in plaats van columnist...
Zwolle 11 februari 1989,
brief aan de redactie van de Volkskrant
n.a.v. Piet Vroon's column 'Illusies'.
Wikipeda info:
Pieter Adrianus (Piet) Vroon (Gorinchem, 9 juli 1939 – Culemborg, 13 januari 1998) was een Nederlands psycholoog, hoogleraar en auteur.
Hij promoveerde op 14 april 1972 cum laude op het proefschrift Enkele psychofysische en cognitieve aspecten van de tijdzin.
Mede door de toenmalige turbulente periode van reorganisaties en politisering aan de Utrechtse faculteit, vertrok Vroon in 1976 naar de Rijksuniversiteit Leiden, waar hij datzelfde jaar werd benoemd tot lector algemene psychologie. In 1983 keerde hij echter weer terug naar Utrecht waar een aanstelling volgde als hoogleraar in de theoretische psychologie, geschiedenis van de psychologie en wijsbegeerte van de psychologie.
De laatste fase van zijn leven was niet zonder controverses... Ook worstelde Vroon met psychische problemen. Op 14 januari 1998 werd Vroon dood in zijn huis in Culemborg gevonden. Zijn overlijden was het gevolg van een overdosis aan pillen en alcohol.
Citaat: "Ik vind dat een mens onder ogen moet zien, hoe oud hij ook is en hoeveel hij ook gestudeerd heeft, dat hij eigenlijk van de hele bliksemse bende niets begrijpt. Ik denk dat dit uiteindelijk een soort boodschap is die ik wil overbrengen." (Bron: Hoge Bomen, uitzending over Piet Vroon.)
Zie ook: Het kwakje van Piet Vroon
Volkskrantblog van dinsdag 22 februari 2006
Zitate von Ludwig Marcuse
Da man Macht haben muß, um das Gute durchzusetzen, setzt man zunächst das Schlechte durch, um Macht zu gewinnen.
Denken ist eine Anstrengung, Glauben ein Komfort.
Der Grübler entfernt sich immer weiter von einer Lösung, je mehr er grübelt.
Zukunft - das war oft genug schon die Ausrede aller, die weder Vergangenheit noch Gegenwart hatten; und auch derer, die Vergangenheit und Gegenwart zu verbergen trachteten.
Zynismus: die trüben Aspekte des Menschen nicht nur kennen, sondern mit ihnen protzen.
Auf welcher Gesetzestafel steht: Die heiligen Gefühle der Theisten müssen respektiert werden, die heiligen Gefühle der A-Theisten aber nicht?