Brief aan Mohammed







Brief aan Mohammed Brandt-Corstius
Zwolle, 1 februari 1991
geschreven tijdens de Golfoorlog

Lieve Mohammed,

Het is oorlog.
Dat zul je wel hebben gemerkt aan de ernstige en sombere gezichten om je heen.
Misschien denk je bij jezelf: waarom zijn ze allemaal zo opgewonden, terwijl het in de geschiedenis van de mensheid nooit iets anders is geweest dan oorlog, geweld en verschrikking?
Misschien ook denk je terug aan de goeie, ouwe tijd van twintig, dertig jaar geleden, toen Amerikaanse soldaten verwikkeld waren in een vuile, als slecht ervaren oorlog, zodat ze door alle vrolijke jaren-zestig-revolutionairen als drek werden behandeld, en wellicht ook stel je jezelf de vraag waarom die oorlog van vandaag een mooie, verheffende oorlog is, waar we allemaal met plechtige, ernstige gezichten naar moeten kijken, terwijl we jarenlang lachend en zingend hebben toegekeken hoe miljoenen mensen om ons heen verhongerden en werden afgeslacht...

Weet je, ik ben er zo eentje die morele verontwaardiging haat als de pest en daarom weiger ik met een somber gezicht voor de televisiebuis plaats te nemen, je kent dat wel, met de kont zo ver mogelijk naar achteren geschoven, de handen op de knieën geplaatst en het gezicht krampachtig in de plooi getrokken, alsof we allemaal lid zijn van de Evangelische Omroep, klaar voor het afvuren van de een of andere plechtstatige psalm uit het liedboek van Johannes de Heer...: Dank U God er dat er niks te danken valt.., of zoiets...
Waarmee ik maar wil zeggen dat ik het niet erg eerlijk vind wat er momenteel gebeurt, want ze doen nu ineens allemaal alsof de hele wereld aan het vergaan is, en dat is gewoon niet waar.

Oorlog is vuiligheid, zeggen ze, en als de mensen redelijk, gevoelig en ordelievend zouden zijn, dan zouden ze geen oorlog willen maken, maar omdat de meeste mensen helemaal niet redelijk, gevoelig en ordelievend willen zijn, daarom is er oorlog en je kunt dus stellen dat onredelijke, gevoelloze en chaotische mensen vuilakken zijn en dat je daarom maar beter de redelijke, gevoelige en ordelievende mensen niet weg kunt jagen...

Weet je, Lieve Mohammed, dat jij in je leven ook vaak een onredelijke, gevoelloze en chaotische man bent geweest?
Ja, nu moet je niet met je hoofd gaan zitten schudden op een ontkennende wijze, zoals Volkskrantredactrice Anet Bleich dat gewoon is te doen, want die houdt ervan om de beledigde onschuld te spelen, terwijl ze heel goed weet dat die rechtse joodse staat, die ze de laatste tijd als een woedende haaiebaai aan het verdedigen is, voor geen cent deugt - uitgaande dus van een objectieve, niet-joodse moraal.
Nee, nee, nee, nu moet je niet giftig gaan zitten blazen, maar gewoon je verstand gebruiken. We zitten hier niet in de een of andere donkere kroeg achter een glas bier, maar we zitten hier de intellectueel te spelen, en als je aan dat spel mee wilt doen, dan moet je je aan de regels houden.
Zo gaat dat in een ordelijke wereld, waarin redelijke mensen de regels opstellen. Dan worden de giftige blazers de kamer uitgezet. Omdat ze domweg niet weten hoe een intellectueel zich behoort te gedragen. Dat noemen we 'intellectueel fatsoen'...
Die rechtse joodse staat dus, waar Anet Bleich pal voor staat als ex-marxiste, ex-pacifiste en ex-jaren-zestig-revolutionaire, deugt niet, omdat het een staat is die onder leiding van rechts-nationalistische krachten de vloer aanveegt met alle idealen waar marxisten, pacifisten en jaren-zestig-revolutionairen ooit voor hebben gestaan.
Ja, nu moet je niet weer opnieuw met kinderachtig geblaas aan komen zetten, zaniken over linkse kibboetsen en zo, want de kibboets is er alleen maar voor de joden en de Palestijnen worden er met een grote knuppel uitgeslagen, behalve wanneer ze met een bedelnap in de hand voor de poort gaan staan - en dat is nu net de reden waarom ze zo kwaad zijn, omdat ze geen bedelaars en slaven willen zijn.
Die rechtse joodse staat dus, waar we allemaal met een schuldbewust gezicht struiken en bomen moeten planten, terwijl er jaarlijks grote schuiten vol met geld naar toe worden gestuurd door de Amerikaanse regering en rijke joodse gemeenschappen, is een staat die half-theocratisch en half zionistisch is, een staat bovendien waarin een kleine, relatief rijke groep de baas speelt over een andere, verhoudingsgewijs zeer arme groep, hetgeen nooit 'goed' gepraat kan worden vanuit een humanistische mens- en maatschappijvisie, een visie, die juist nu - in een tijd waarin redelijke, naar ontideologisering verlangende mensen over de gehele wereld worden ondergedompeld in een ziedende poel van haat - met ware hartstocht en gedrevenheid zou moeten worden uitgedragen.

"Ja-maar-luister eens", roep jij, want jij komt als socialistische zwakkeren-beschermer altijd op voor mensen die uitstekend voor zichzelf op kunnen komen - mensen die daarenboven het humanisme vermoorden met hun primitief-moralistische stenen-tijdperk-ideologie - "Anet Bleich beweert dat jij een hatelijke, gevoelloze vent bent, en dat jij lak hebt aan de 'arme, zielige, eeuwig vervolgde jodenmens'."
"Nou en", zeg ik dan op mijn beurt, "ze zeggen wel meer. Geloof jij alles wat de mensen zeggen? En vind jij Anet Bleich van de Volkskrant nu echt zo een 'arme, zielige vrouw'? Zo eentje die door het leven onheus wordt behandeld, zodat ze weinig anders kan doen dan als een klein, dodelijk verlegen muurbloempje in een stil hoekje van de kamer plaatsnemen, om van daaruit met een vuurrode blos op de wangen naar de geile jongens te gaan zitten staren?"
"Ja zeg", zeg jij weer, "dat kun je nu wel zeggen, maar zeg nu eens zelf, hebben jouw opmerkingen soms niet een wat harde, wrange en cynische ondertoon?"
Ik kijk je zwijgend aan, erg lang en met een peilende, onderzoekende blik in de ogen.
"Lieve Mohammed", zeg ik tenslotte, "nu sta je al jarenlang bekend als 'slechte linkse jongen die niet deugen wil', alles wat niet links is verafschuwt je, en nu weet je nog niet wat het verschil is tussen waarheid en leugen?"
Je kijkt me vertwijfeld aan. Je denkt: ik ben schrijver. Ik ben hoogleraar. Ik ben columnist bij de Volkskrant en Vrij Nederland en ik heb een achtenswaardige literaire prijs gekregen. En moet ik me dan als een schooljongen laten behandelen door een rare anarchistische idioot wiens ingezonden brieven door de redactie van een kwaliteitskrant stelselmatig in de prullenbak worden geworpen?
Ik zeg niets. Ik vind jou wel een aardige moslimjongen, en je naam is ook zo apart, Mohammed, dat klinkt echt super-Oosters, bijna mystiek, echt een naam waarmee in burgermansland alle deuren opengaan, alleen maar door het uitspreken van een enkele, simpele leus...

SESAM OPEN U.

O, ik heb die magische woorden, in het diepste geheim, ontelbare malen uitgesproken, maar helaas zonder enig resultaat.
Je hebt mensen die in wonderen geloven en die desondanks gedwongen worden zwak en machteloos voort te sukkelen in een door kleinburgers geregeerd anti-wonder-land.
In dat burgerlijke anti-wonderland doet men alle deuren op slot en alleen diegenen, die dom, onredelijk en schijnheilig zijn mogen een belangrijke rol spelen op het grote podium dat het leven is.
Misschien herinner je je die mooie zin uit Melville's roman Moby Dick, je weet wel, die zin die handelt over het eigenaardige lot dat sommige mensen door de lotsbepalende Schikgodinnen wordt toebedeeld. Ik had die zin eigenlijk in willen sturen toen je enige tijd geleden zo een mooie, interessante prijsvraag uitschreef in de Volkskrant, maar daar is helaas niets van terechtgekomen, omdat ik na enig nadenken tot de conclusie kwam dat het toch niet zo bijzonder interessant was allemaal...

Maar omdat jij zo een mooie, aantrekkelijke Oosterse moslimjongen bent, Mohammed, met je zwoele, bijna vrouwelijke jongensmond, je geile, zwarte jongensogen en je glanzende zwarte haar, daarom ga ik die zin nu toch op papier neerzetten, wat de verzamelde Volkskrant-redactrices ook van me mogen zeggen.
Waarom zou ik de vals-moralistische vlinder Anet Bleich serieus nemen? Die sjokt braafjes - als een ware gelovige - in het leven voort, van de ene moralistische vluchtheuvel naar de andere, blind en kritiekloos, zoals dat de gewoonte is in burgermansland.
Jij bent anders, neem ik aan, want jij wilt graag een kritische intellectueel zijn, en iedere echte intellectueel weet dat een mens zich niets aan moet trekken van op verdeling en splitsing gerichte morele verontwaardiging, omdat een redelijk mens nu eenmaal de plicht heeft de wereld als een 'geheel' te zien.

De Russische schrijver Dostojewski was in bepaalde opzichten een echte intellectueel...
Zijn boek 'Herinneringen uit het Ondergrondse' begint met een aantal verschrikkelijke, ogenschijnlijk liefdeloze, openingszinnen:
"Ik ben een ziek mens... Ik ben een kwaadaardig mens... Ik ben een afstotelijk mens... "

Dostojewski had een Nietzscheaanse belangstelling voor alles wat in burgermansogen 'slecht' wordt genoemd. Een moralist in de burgerlijke zin van het woord was hij niet en dat zal er dan ook wel de reden van zijn dat er aan zijn boeken nooit enige serieuze aandacht wordt besteed door de medewerkers van de Volkskrant.
Die zitten liever met een streng moralistengezicht voor de televisiebuis, gedreven door het kleinburgerlijke verlangen alle immorele mensen kapot te slaan. Want dat is uiteindelijk de enige functie van hun moraal. Immorele buitenbeentjes tot zondebok uitroepen en kapotmaken. En dat is precies de reden waarom buitenbeentjes kleinburgerlijke moralisten haten.
Jij bezit de boeken van Dostojewski. Ze staan in je boekenkast, pal naast de 'linkse' prachtboeken van Harry Mulisch, onze grootste moralistische schrijver, waarover de schrijver Jan Cremer ooit opmerkte: 'die heeft de levenservaring van een debiel...'.
O, wat zien die boeken van Dostojewski er indrukwekkend uit in die grote ouderwetse antieke kast van jou.... En je hebt, zie ik, een hele dure, gebonden uitgave van dat immorele boek van Dostojewski, 'Herinneringen uit het Ondergondse', een boek dat ik belangrijker vind dan alle moralistische prachtboeken van Harry Mulisch bij elkaar...

Ik heb een pocketeditie van dat boek in mijn bezit, gekocht in de jaren zestig, voor 3 gulden en 95 cent. Het is een dubbelpocket. Heel curieus.
Ken je die eigenaardige boekwerkjes? De uitgever heeft de kaft in twee delen gesplitst en elk deel een eigen nummer meegegeven.
LJV 157 staat er op de ene helft, en LJV 158 op de andere helft, alsof het om vliegtuigen gaat, van die kleine propellertoestellen, waarmee je in je eentje de hele wereld over kunt vliegen... Echt dus een boekje dat er duur uitziet... En dan heb je nog niet eens het omslag gezien, want dat liegt er ook niet om...
Daar staat een negentiende eeuws koppel op afgebeeld, dat zowel koele strengheid als wilde, chaotische en broeierige gepassioneerdheid uitstraalt.
O god, dat meisje, dat je daar op het omslag van mijn pocketboek ziet staan, dat zou je zo op een pornografische keukenmeidenroman kunnen neerzetten. Je ziet haar smachtend hijgende boezem, die uit het te strakke negentiende eeuwse keurslijfje dreigt te puilen, en terwijl ze ons met een geile, zaadvragende blik in de ogen aanstaart, wendt de man achter haar zich op een strenge en waardige wijze van haar af, alsof hij ons duidelijk wil maken dat er in een relatie maar een persoon de hoer kan zijn...
Vind je dat niet een mooi beeld: Een strenge, waardige man en een geile, hoerige vrouw?
Ik zou zo een boekwerk onmiddellijk kopen als ik het in een boekwinkel zou zien liggen. Ik behoor niet tot het slijmerige geslacht der huichelaars en ik koop wat ik wil, en dat is niet veel, omdat de meeste goedgekeurde burgermansboeken alleen maar de meest intense gevoelens van afschuw, walging en doodgewone afkeer in me oproepen - gewoon, omdat ze de buitenbeentjeshaat prediken.

Ik stoor me niet aan opstandigheid. Nee, hoe vreemd het ook mag klinken, ik houd van de dwarse, boosaardige man uit het boek van Dostojewski. En omdat jij bekend staat als een eigenzinnig tiep, daarom wil ik mijn liefde voor hem graag met je delen.
O, ik ben in een bijzonder verliefde stemming vandaag, en ik zou het liefst alle eigenzinnige jongens en mannen met zoenen en kussen willen overladen. Begrijp je dat?
In mijn gedachten ben je een bloedmooie donkere Arabische jongen en je hebt mooie zwarte lokken en je mond is net een zoete abrikoos, die met zijn zachte donzige velletje een mateloos verlangen in me oproept naar eten, schransen, snoepen en genieten.
Samen met jou wil ik voor het rotsgebergte staan, diep verscholen in de zinderende vlakten van de woestijn, met de hete zon hoog boven ons... En als jij dan vraagt: "Wat doen we hier?", dan hef ik op geëxalteerde wijze de armen omhoog en ik roep met luide stem:
SESAM OPEN U, want ik aanbid de kracht van het geluk en ik wil jou alle schatten geven die in een ver verleden werden opgeslagen in de koele spelonken van dit grillige, onherbergzame rotsenrijk.

Ja, samen met jou ga ik nieuwe wonderwerelden ontdekken, ook al zal geen enkele burgerman het wonder willen zien dat wordt blootgelegd door een ziek en kwaadaardig mens.
"U snakt naar het leven..", lezen we in het boek van Dostojewski, en dat woordje 'U', dat slaat op ons: jij een slanke schone, door het leven bevoorrechte Moslimprins, en ik, een mislukt en verdoemd schrijver, die als door niemand serieus genomen uitzondering maar niet de rol van zielepieterige sukkel wil spelen in de valse en geniepige klucht die moralisten tot vervelens toe opvoeren in dit land.
Op een broederlijke wijze slaan we de armen om elkaars schouder en we dalen af in de duistere spelonken van Ali Baba's wonderland, een wereld, waarin joden en christenen en andere valse moralisten gelukkig niets te vertellen hebben:

"U snakt naar het leven en u lost de levensvraagstukken op met een logische warhoofderij. En wat tartend en brutaal zijn uw uitvallen en wat bent u toch tevens angstig. U spreekt nonsens, en u bent er over voldaan, u komt met brutaliteiten voor de dag en u leeft in een onafgebroken vrees daarvoor, u vraagt steeds om excuus. U komt met de verzekering aandragen, dat u nergens bang voor bent en tezelfdertijd bedelt u om onze goede opinie. U verzekert ons dat u knarsetandt en tezelfdertijd speelt u de komiek om ons aan het lachen te maken. U weet dat uw geestigheden flauw zijn en toch bent u blijkbaar voldaan over haar literaire waarde. U heeft misschien werkelijk moeten lijden, maar u heeft niet de geringste achting voor uw eigen lijden..."

Ai, mijn Lieve Aanbeden Mohammed, schone moslimprins van mijn dromen met je dromerige zwarte ogen en je zachte, zoetgevooisde stem, wat zit het leven toch merkwaardig in elkaar...
En nu heb ik nog niet eens die mooie zin genoemd, die ik je wilde toezenden, naar aanleiding van de door jou uitgeschreven prijsvraag, je weet wel, die zin uit Moby Dick, een zin die wellicht een overgelukkige winnaar van mij zou kunnen maken in een wereld waarin winnen domweg verboden is...
O, het leven is te vol, te groot en te ruim voor een ziel die wil leven. Begrijp je dat? Waar moet zo een goddelijke ziel al zijn gedachten plaatsen? Steeds wanneer er grootse visioenen in zijn hoofd opdoemen dringt zich een demonisch wezen naar voren, dat in zijn monsterlijke klauwen een reusachtige verkleinmachine draagt.
'Stop hier al uw dromen en gedachten in', roept dat duivelse wezen, 'en als onze verkleiner ze heeft fijngemalen, platgewalst en tot niets heeft gereduceerd, dan zal uw visie door de mensen worden aanvaardt en dan zult u een groot schrijver zijn...''

Ai, Mohammed, mijn Lieve Aanbeden Prins, te moeten leven in een wereld waarin de verkleinmachine de literaire norm bepaalt, dat is waarlijk een Noodlot...
Lieve Prins, engelachtige zoon en enig moslimkind van een oer-Hollandse onderwijzer in de Nederlandse taal, laat ons daarom de sterren van de hemel plukken en laten wij gezamenlijk een vreemd, nostalgisch lied zingen, een buitenaardse hymne van vreemdheid en verlatenheid.

"Ik verklaar hier eens en voor altijd", roept de man uit Dostojewksi's 'Ondergrondse' ons toe, "dat ik, wanneer ik schrijf alsof ik tot een publiek sprak, dit alleen doe, omdat het me op die manier gemakkelijker valt om te schrijven. Dat is niet meer dan een vorm, een totaal lege vorm, lezers zal ik nooit krijgen. Ik heb dat al eens te kennen gegeven...
Dat neerschrijven is in ieder geval zo iets als een werk. Men zegt dat de mens door te werken goed en eerlijk wordt. Enfin, dan heb ik tenminste een kans..."

Gek heh, dat de kansen van een mens volgens Dostojewski niet gezocht moeten worden in de wereld van de kleinburgerlijke moraal?
Bij Dostojewski kun je dan ook de antiburgerlijke uitspraak aantreffen dat het eten van de 'boom van kennis van goed en kwaad' de menselijke zondeval heeft bewerkstelligd
Joden, christenen en moslims (vertegenwoordigers van wat ze 'de Abrahamitische religies noemen) lezen dat verhaal, maar ze verbinden er geen enkele conclusie aan.
Alleen 'goede mensen' kunnen het leven op orde brengen.., zeggen ze. Maar is dat zo? Zit het leven echt zo simpel in elkaar? Moet er misschien toch niet gekozen worden voor die vreemde, mystieke, derde weg, waar de uitgestoten zonderlingen in het werk van Dostojewski naar verwijzen?

Goede mensen bouwen een theocratische staat op. Goede mensen scheppen apartheid. Goede mensen demoniseren de ander. Goede mensen bekogelen anderen met bommen en granaten en komen met een tas vol moraal aandragen wanneer de ander in een vlaag van woede terugschiet... Wat moet je tegen zulke goede mensen zeggen?
Dat ze allemaal dood kunnen vallen? Dat is wat al te simpeltjes, lijkt mij...

In een v an je columns val je de schrijver Gerard Reve aan, omdat die volgens jou een onredelijk, racistisch warhoofd is.
Niets lees ik over de vreemde, onzinnige uitspraken van jouw aartsvijand Arie Kuiper, ex-hoofdredacteur van het Rooms-katholieke opinieblad 'De Tijd':
Over de joden, die niet als een religie maar als een volk en als een ras moeten worden gezien, en over de Paus, die de joodse staat niet wil erkennen en die daarom moreel failliet moet worden verklaard.
Niets ook lees ik over de PVDA, die niet langer PLO-leider Yasser Arafat als gesprekspartner wil erkennen, omdat hij bevriend is met Saddam Hoessein, terwijl de winnaar van de Nobel-Vredes-prijs, Michael Gorbatsjow, er (volkomen terecht volgens mij) niet over peinst het vriendschapsverdrag dat er tussen Irak en de Sovjet-Unie bestaat te verbreken...
Ik bedoel maar. Er is zoveel te schrijven voor een mens die redelijk wil zijn. ..
Zijn we niet allemaal walvisvaarders, die net als Ismael in 'Moby Dick' een door het Noodlot bepaalde levensweg moeten afleggen?
En is dat lot niet onbeduidend, wanneer je het plaatst tussen de grote gebeurtenissen die het leven van de groeten der aarde bepalen?

HARDE VERKIEZINGSSTRIJD OM HET PRESIDENTSCHAP
VAN DE VERENIGDE STATEN.

Ene Ismael gaat ter walvisvaart.

BLOEDIGE VELDSLAG IN AFGHANISTAN.

Dat zijn de zinnen, waarmee de schrijver Herman Melville aangeeft hoe onbelangrijk het leven van de enkeling is...
Maar toch ontmoet die onbeduidende enkeling een monster, dat bevochten moet worden, een grillig, welhaast buitenaards wezen dat op een ingrijpende wijze zijn lot beïnvloedt en het uit doet tillen boven het grote wereldgebeuren.
Alle anderen gaan ten onder. Hij alleen overleeft en vertelt zijn verhaal. Een onbeduidend verhaal wellicht, omdat het zomaar het verhaal is van een simpele walvisvaarder, die met een vreemd, geheimzinnig monster gevochten heeft, waarvan iedereen ongetwijfeld zal denken dat hij het bij elkaar verzonnen heeft...

Alles woelt en kolkt om hem heen. Oorlogen en veldslagen teisteren de wereld. Presidenten maken geschiedenis. Stromen bloed doen mensen huilend en weeklagend de armen ten hemel heffen. Dat alles is groots, gigantisch en indrukwekkend en de mensen genieten ervan, omdat dit zinloze lijden hen belangrijk maakt...

En toch, desondanks, neemt de schrijver Melville de moeite daar dat kleine simpele berichtje tussen te plaatsen:
Ene Ismael gaat ter walviswaart...


Meedogenloze mannen en onschuldige jongens

Herman Melville (1819 - 1891) trok al vroeg naar zee als matroos op een walvisvaarder. Hij werd vooral bekend als auteur van 'Moby Dick', over de jacht op een witte walvis. Melville was getrouwd, maar het gezinsleven zei hem niet veel. Zijn gevoel was gericht op mannen, kameraden. In 1850 ontmoette hij de 15 jaar oudere Nathaniel Hawthorne (schrijver van 'The scarlet letter'). Melville werd verliefd: 'Een man met een diepe, nobele natuur heeft mij in deze afzondering gegrepen. Zijn wilde bezwerende stem klinkt in mij door'. De liefde werd maar half beantwoord. De affaire liet littekens na, vanaf die tijd worden homo-erotische ondertonen in zijn werk zichtbaar.

In zijn laatste levensjaren voltooide hij de korte roman 'Billy Budd, sailor', gebaseerd op een waar gebeurd verhaal uit de annalen van de Britse marine. Billy is een jonge knappe matroos op het schip 'Indomitable'. Hij geniet de achting van bijna de gehele bemanning. De provoost Claggart ziet kans twijfel te zaaien aan Billy's onkreukbaarheid door hem van muiterij te beschuldigen. In het verhoor kan Billy, een stotteraar, zich niet verdedigen. In woede slaat hij Claggart neer, wordt veroordeeld en aan de ra opgehangen. Er is een opera (1951) van Benjamin Britten over dit boek en een film uit 1962 met Terence Stamp als Billy.


"Evil is always searching for a way to corrupt innocence and in Billy Budd it is through John Claggart." "The presence of John Claggart in Billy Budd suggests that evil is part of our world, and will always attach itself to innocence and try to corrupt or destroy it." (Billy Budd and Catcher in the Rye: Essay)