Piet Paaltjens, pseudoniem van Francois
HaverSchmidt, geboren op 14 februari 1835 in Leeuwarden (07u vm, Zon in het teken WATERMAN en geplaatst in horoscoophuis 12 (Vis invloed), ascendant in het kwetsbaar makende teken VIS), is een van die dromerige, zachtmoedige, in
diepste wezen kinderlijke mensen, die nooit vaste grond
onder hun voeten vinden in een volwassen wereld die
keihard is en iedereen die eerlijk, spontaan en na ef de
werkelijkheid tegemoet wil treden belachelijk maakt en
met de vinger nawijst, op grond van de eeuwige ingeroeste
angst voor het 'andere', een 'anders zijn' dat leidt tot
een niet kunnen of willen meedoen met de vertrouwde,
alledaagse, kleinburgerlijke gedragsvormen.
Beklemd ziet zo iemand
zich geplaatst in een vreemde, angstaanjagende wereld,
een rumoerige, dolle kermis, waar alleen mensen met
toeters, feestneuzen, molentjes en andere feestartikelen
zichzelf thuis voelen.
Uitwijkmogelijkheden ziet hij niet. Er wordt ook door
niemand in zijn omgeving over gepraat. Men interesseert
zich niet voor vluchtwegen. Een vluchttraditie, zoals die
in andere culturen bestond en bestaat ontbreekt. Want
waarom zou men vluchten? Is de wereld niet mooi en
prachtig en leven we niet in het paradijs?
Nee, niemand vlucht.
Iedereen klemt zich vast aan de bestaande orde, ook al
verwijst die 'orde' naar een helse wereld die geregeerd
wordt door de duistere krachten van negatie, afwijzing,
blinde haat en spot.
Wijsheid ontbreekt in die wereld. Zelfs het geringste
spoortje wordt weggewist. Alleen de onnozele halzen
worden toegelaten. Zij vormen geen bedreiging.
Wie werkelijk gevaarlijk is wordt, om het netjes uit te
drukken: onschadelijk gemaakt...
De uitspraak 'Ken Uzelf',
die zo vaak aan de wijsgeer Socrates wordt toegeschreven,
maar die in feite veel ouder en universeler is, en in feite ook de kern is van de gnostische boodschap waarin de door de kerk geannexeerde wijsheidleraar Jezus de Nazarener de hoofdrol speelt, heeft in
deze wereld nooit werkelijk ingang gevonden.
"Niemand wil iemand zijn, niemand wil werkelijk
beginnen te existeren, niemand heeft de behoefte in
strijd, in conflict, zijn werkelijke persoonlijkheid te
leren kennen", merkt de schrijver Witold Gombrowicz
in een van zijn dagboeken op.
'Verwerp Uzelf', dat is de kenspreuk geworden van een
kleine literaire gemeenschap die op een monopolistische
wijze de macht naar zich toe heeft getrokken.
En dat betekent dat alleen het stellen van negatieve daden
binnen hun machtsgebied positieve erkenning oplevert...
Het stellen van een positieve daad wordt gezien als een teken van onbeschaafdheid.
Fran ois HaverSchmidt is
een van de weinige Hollandse schrijvers die het belang
van zelfkennis inziet.
"Wees uzelf", verzucht hij, in een rede bij de
herdenking van zijn 25-jarige predikantendienst, "die
les laat zich niet ongestraft ontduiken".
Maar, zo vervolgt hij, "hoe geheel mijzelf te wezen,
waar ik om mij heen niets trof wat naar aanmoediging
daartoe zweemde?"
Het noodlot, waaraan hij
zich op een welhaast willoze wijze onderwierp, bracht hem
in een milieu waar iedere serieuze vorm van
zelfontplooiing onmogelijk werd gemaakt.
Hij koos voor het predikantenberoep dat hem, ondanks zijn
pogingen zich te weer te stellen, inkapselde in een
kleverige kluwen van onontwarbare morele en ethische
gedachten: harde, stugge denkvormen, die als kenmerkende
eigenschap hebben dat ze voortdurend in omvang toenemen,
waardoor een zwaarte ontstaat die de mens volledig
afsluit van het Leven.
Iedere vorm van diepgaand contact met anderen wordt
onmogelijk gemaakt, omdat die anderen een heftig
emotioneel conflict kunnen veroorzaken, dat een zich
verbergen achter het masker van 'het gewoon net als
iedereen zijn' niet langer toestaat.
Liever de zwaarte,
de ziekte van de geest, dan het vereenzamende,
ontmaskerende conflict, dat is de onuitgesproken gedachte
die achter deze handelwijze schuilgaat.
En zo kan het dan ook gebeuren dat we in de bundel 'Snikken
en Grimlachjes het volgende gedicht aantreffen:
|
Vriendschap
wordt gevaarlijk in een universum dat gegrondvest is op
angst, de panische angst voor ontmaskering. Vriendschap
herinnert aan die vreemde, dreigende wereld van gevoelens,
duistere, ontwrichtende emoties, die niet geuit mogen
worden, omdat men moet zijn als de anderen.
Daarom wordt er op een overdreven wijze gehuild en vinden
de verstopte gevoelens een ontlading in sentimentele
verzen, een overweldigende 'smartontlading', die in
sommige literatuurboeken op een wat zwaarwichtige wijze 'Weltschmerz'
wordt genoemd.
Luister naar de dichter Piet Paaltjens: Als ik een bidder zie lopen,
Dan slaat mij 't hart zo blij,
Dan denk ik, hoe hij ook weldra
Uit bidden zal gaan voor mij.
Vreemd is het niet, dat
sterke verlangen naar de dood. Ja, je zou zelfs kunnen
zeggen dat zo een verlangen een normaal, zelfs
gerechtvaardigd verlangen is.
Is het niet beter dood te zijn dan te moeten leven op een
wijze die in strijd is met de diepste en meest wezenlijke
behoeften in jezelf? Ingeklemd zitten in een wereld van
anderen, mensen die je niet begrijpen en die niets voor
je betekenen, daar moet een mens toch aan lijden?
Francois HaverSchmidt is een kinderlijk mens, in de goede
zin van het woord, en een kinderlijke natuur moet
kinderlijk zijn wil hij niet ten ondergaan in de kilheid
van een volstrekt liefdeloze volwassen wereld.
Het is dan ook geen wonder dat HaverSchmidt verteerd werd
door een intens heimwee naar de 'lichte, vrolijke
kinderwereld'.
In een preek uit 1871 zegt hij:
"Ach, eenmaal waren wij allen (..) kinderen. Hoe
gelukkig waren we en hoeveel geluk verspreidden we rondom
ons." "Komt, laat het oude, lieve licht nog
eens doorbreken in ons hart, doorbreken in ons oog, laat
onze stem weer klinken, zacht en blijmoedig, tot
levenslust wekkend."
En in een preek uit 1878:
"Rijst voor ons op, gelukkige tijd toen wij nog
kinderen waren."
Kinderlijk zijn, in
diepste wezen, en niet in staat zijn die kinderlijkheid
in de wereld uit te dragen, er vorm aan te geven op een
vrije, spontane wijze, dat is het fundamentele conflict
van Fran ois HaverSchmidt (en niet van HaverSchmidt
alleen...).
Vanaf zijn kansel, grotesk attribuut van een volwassen,
de kinderlijkheid ontkennende wereld, verkondigde hij
zijn dromen, niet in staat zich los te breken uit die 'martelstoel',
met een moker los te slaan op dat verderfelijke
instrument van eeuwige zelfgenoegzame kleinburgerlijke
volwassenheid.
In plaats van te leven groeide hij uit tot een karikatuur
van zichzelf, een karikatuur ook van de tedere, aan het
leven lijdende dichter Piet Paaltjens.
Speelde Piet Paaltjens nog op wrang-humoristische wijze
met het tomeloze gewicht dat de burgerij als een
molensteen om de hals van het uitzonderlijke individu
hangt, HaverSchmidt werd door die verschrikkelijke
zwaarte, die hij zijn 'Worgengel' noemde, de diepte in
gesleurd.
"Hij, de Worgengel,
verstaat geen scherts", zo merkt hij op in een preek
uit 1889, "wie hem spelend de hand reikt, die laat
hij niet meer los, die sleept hij mee tegen wil en dank
om in het eind hem neer te storten in een eigenwillig
gedolven graf."
HaverSchmidt raakte
verstrikt in zijn kleinburgerlijke bestaan en
vereenzaamde volkomen in een wereld die niet de zijne was,
maar die hij desondanks niet los kon laten.
"Ik weet uit ondervinding", zegt hij, "wat
het is geen lust te hebben in het leven, in zijn werk, in
zijn taak, geen verwachting van welslagen, geen hart voor
zijn omgeving, ja, zelfs geen hartelijk, blij en
vriendelijk gevoel voor zijn kostelijk goed en zijn
liefste betrekkingen."
Volledig vastgelopen, temidden van familieleden en
bekenden, die eigenlijk alleen nog maar gehaat kunnen
worden, cipiers als zij zijn in de zelf gebouwde
gevangenis, leidt HaverSchmidt zijn zielloze, dorre
burgermansbestaan.
"Zwak en moedeloos" (preek uit 1891), "Dof
en suf" (brief aan P. Brillenberg), "Suf van
verdriet" (brief aan Jeanette Klein), tot hij op 19
januari 1894, gegrepen door een overweldigende vloed van
zelfhaat, zichzelf het leven beneemt, op een trieste en
uiterst navrante wijze:
Met behulp van het gordijnkoord van zijn bedstee...
En zie: vanaf de koude, wit-marmeren
steen op zijn graf staart de bleke zanger Piet Paaltjens
ons aan met een droevige, maar toch ook grimmige blik in
zijn vriendelijke ogen...
Ach, mijn lieve god, hoe overvloedig stromen de tranen
hem over de wangen...
En hoor toch hoe hij zingt, een droef, verdrietig lied:
|